Zit ik in een gezonde gemeente?
1 Korinthe 3 : 1 en 2 :

Preditkant: Dr. Gert van den Brink; geloofstoerusting
Naam: Zit ik in een gezonde gemeente
Plaats: Goed
Ik heb een aantal vragen gekregen
1. hoe kun je als student in een gemeente staan;
2. hoe ga je om met verschillen in denkwijzen tussen gemeenten in je woonplaats;
-wat zijn hoofdzaken;
-wat zijn bijzaken in het geloof.
3. Hoe moet je handelen als een gemeente afwijkt van de Bijbel: blijven of een ander gemeente zoeken.
Nou dit zijn een aantal indringende en belangrijke vragen bij elkaar. Er zijn ook meerdere thema’s, meerdere vragen die hier samenkomen. Laat ik er vier noemen om proberen wat verheldering aan te brengen.
De eerste vraag is: hoe gaan wij om met het maken van belangrijke beslissingen in ons leven; hoe maken wij onze keuzes eigenlijk. Moet ik daarvoor een persoonlijke aanwijzing hebben van God? Openbaart God Zijn specifieke wil aan mij, zodat ik weet wat ik in deze concrete situatie moet doen. Of zegt God: ‘je hebt de wet, je hebt de Tien Geboden, je hebt de ethische aansporingen in de Bijbel; het is aan jou om in wijsheid en met gezond verstand mee om te gaan. Dat is heel erg belangrijk. Want je kunt heel erg zitten met die vraag van de kerkelijke gemeente, en niet weten hoe je een beslissing moet nemen. Het tweede probleem: wat zijn de kenmerken van een gezonde gemeente? En welke rol speelt de prediking daarin of de leer. De vraag heb ik begrepen die ik heb gesteld in mijn boek: “Dordt zoals je Dordt niet kende’ aan de orde heb gesteld, ging over de leer; gaat over de prediking. En als ik het goed heb begrepen hebben jullie op de vereniging ook deze vragen samen gesproken. Nou, hoe zwaarwegend moet dat zijn?
De gezonde gemeente.
Een derde vraag. Als je die twee dingen nu met elkaar combineert, hè: wanneer komt nu het moment dat ik echt weet ‘ik moet blijven in de gemeente waar ik zit’ of: ‘ik moet gaan!’ Of mag je zeggen: ik mag blijven; ik mag gaan! Daar zit natuurlijk verschil tussen: tussen moeten en mogen. Mag ik pas weg als het een valse kerk is? Of moet al weg als er te langzaam gezongen wordt, te snel gezongen wordt.... Wanneer mag je weg? Mensen verlaten soms heel makkelijk de gemeente; anderen vinden dat veel moeilijker. En alles daar tussenin: moet ik blijven, mag ik weggaan? Mag ik blijven, moet ik gaan?
En de vierde vraag is. Ja, misschien zeg je: daar valt eigenlijk in het algemeen niets over te zeggen; dat is gewoon voor iedereen persoonlijk. Ieder heeft daar zijn eigen worsteling mee. Ieder heeft zijn eigen vragen en zoektocht. Ja, ikzelf ben van kerkverband veranderd. Ik ben in een Gereformeerde Gemeente opgegroeid. En in 2005 ben ik Hersteld Hervormd geworden. Voor sommigen vanavond betekent dat wellicht dat je zegt: ‘ja, hij is door dat proces heengegaan; hij kent die worsteling; ik vind dat dan wel gezaghebbend wat hij zegt.’ Een ander zegt: ‘hij is beslist niet gezaghebbend, want hij heeft de verkeerde keuze gemaakt.’ Dus die gedachte ‘wie doet eigenlijk het verhaal?’ speelt ook mee.
Goed. Wat ga ik doen. Ik zet in bij het jaarthema van de Bijbelkring: ‘brieven aan de gemeente, een brief aan ons’. En ik zal in deze lezing veel aandacht geven aan wat ik de grondstructuren noemen van de Bijbelse gemeente. Als wij de brieven van de apostelen lezen, gaan we een bepaalde grondstructuur ontdekken, die kenmerkend is voor de christelijke gemeente. En ik laat dus dat dogmatische punt, wat ik in mijn boek ‘Dordt zoals je Dordt niet kende’ behandel, vooralsnog even rusten. Dus ik ga niet in op de leer en op: is het erg of minder erg.’ Die hele discussie niet. Maar we hebben het nu over de gemeente ‘wat is de gemeente, wat is de grondstructuur, en wat betekent dat voor de vraag die wij beantwoorden.’
Mijn antwoord, ik zal het alvast zeggen, dat komt eenvoudigweg hierop neer. Hoe meer jouw gemeente aan deze grondstructuur van het Nieuwe Testament voldoet, hoe meer jij de plicht hebt daar te blijven. De keerzijde: hoe minder jouw gemeente aan deze Bijbelse visie voldoet, hoe meer jij de plicht hebt weg te gaan. Er zijn altijd meer of minder overeenkomsten; het ideaalbeeld van de Bijbel vind je in geen enkele gemeente. Dus het is niet dat het allemaal heel simpel is. Er blijven persoonlijke verschillen. De één zal eerder weggaan en eerder een besluit nemen; de ander zal er langer over doen. Dus, dat is het punt niet. Maar die grondstructuur die moet normatief zijn. En ik denk dat wij allemaal daar wat mee kunnen. En allemaal wat mee móeten doen. Misschien voel jij je heel erg thuis in jouw gemeente, en moet je toch weg. Misschien heb je het heel zwaar in jouw gemeente en moet je tóch blijven. Dat hangt af van die grondstructuur. Wel, wat is die grondstructuur? De basisstructuur van de gemeente volgens het N-T is dat in zijn kern, in zijn essentie is de christelijke gemeente, een vergadering, een bijeenkomst, een samenkomst van gelovigen, van wedergeborenen, van heiligen, van uitverkorenen. Dat zijn de woorden die de Bijbel daarvoor gebruikt. Wij belijden elke zondag dat wij geloven: ‘in de kerk, de gemeenschap van de heiligen.’ Dat is de kerk. En je zult zien dat ongeveer alle brieven van de apostelen beginnen met zo’n aanspraak. In 1 Korinthe 1 zegt Paulus: “Jullie zijn heiligen!” In 1 Petrus 1 zegt Petrus: “Jullie zijn uitverkorenen!” Dus die benamingen die zijn wezenlijk. Lid zijn van de kerk is lid van Christus zijn. 1 Korinthe 12 vers 27: “Samen bent u het lichaam van Christus en ieder afzonderlijk zijn leden!” Dat is de gemeente. En dat wordt zichtbaar in de doop. Door de doop wordt zichtbaar, wordt merkbaar dat jij bij die gemeente behoort. Galaten 3:26 en 27: “Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus, want allen die in Christus gedoopt zijn die hebben zich met Christus bekleed!” Galaten 3, ik ga dit hoofdstuk nog een paar keer noemen. 1 Korinthe 12, noemde ik net al, nu nog een keer, nu vers 13: “Want wij allen immers zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt.” Dat Lichaam is de kerk en wij zijn tot dat lichaam gedoopt. Dus de doop betekent dat je bij dat lichaam van Christus behoort.
Wel daar volgen zes kenmerken van de gemeente uit; zes kenmerken. Belangrijke kenmerken. Het eerste is dat lid zijn van een gemeente een zaak is van vrijwilligheid. Iedereen die gedoopt is heeft in principe gevraagd om de doop. Denk aan Handelingen 8, de Ethiopische man: “Wat verhindert dat ik niet gedoopt zal worden?” “Als u van harte gelooft is het geoorloofd!” Dus die man die vraagt om de doop; dat is zijn vrijwillige keuze, zijn verlangen en dat wordt ingewilligd. En als hij gedoopt wordt dan hoort hij bij dat lichaam van Christus. 1 Korinthe 12, nog een keer: “Wij allen immers zijn door één Geest tot één Lichaam, tot de Gemeente gedoopt!” Dus dat is een zaak van vrijwilligheid. En niemand is lid van de gemeente door geboorte. Wij horen niet bij de gemeente, dankzij Gods voorzienigheid. Voorzienigheid is een belangrijk leerstuk. Maar je zou kunnen zeggen: in het jodendom, in de islam is dat wel waar; als jij geboren wordt als jood, als moslim, dan ben jij dat. In het christendom is dat niet zo; niemand wordt als christen geboren. Nou, zeg je dan meteen: hoe zit dat dan met de kinderen? We dopen toch ook kinderen; is dat vrijwillig, is dat hun verzoek? Thomas Boston, de bekende Schotse oude schrijver zegt een paar dingen. O.a. een prachtige uitspraak: ‘wij dopen kinderen met de veronderstelling als ze later volwassen zijn, dan kunnen ze lid zijn. Dan zeggen ze: “Dankjewel dat ik gedoopt ben, toen al!” Bij dopen zegt hij: “Omdat wij dit kind bij Christus rekenen, en wij het beschouwen met het oordeel van de liefde als lid van Christus.” En die vrijwilligheid komt hoe dan ook naar voren als en gedoopt kind opgroeit dan is het altijd een moment van belijdenis doen, van vrijwillig instemmen dat je als mondig persoon aangeeft dat je inderdaad bij de gemeente wilt behoren.
Dus het volgende kenmerk, het derde kenmerk dat ik geef van de christelijke gemeente: de gemeente heeft een nauwe voordeur en een ruime achterdeur. Een nauwe voordeur, omdat mensen er om moeten vragen om lid te worden; en de gemeente beoordeelt die vraag. In de tijd van Augustinus, 4e eeuw 5e eeuw, moest je jarenlang catechisaties volgen. Echt: jarenlang. En als iemand werkelijk had laten zien in een continue geheel van jaren onderwijs en bekering, dat zo iemand bij de gemeente kon behoren, dan werd hij gedoopt. Dus je laat niet zomaar iedereen toe. Nee! Dat is iets wat zorgvuldig moet gebeuren; een nauwe voordeur. En een ruime achterdeur. Als mensen willen vertrekken dan kunnen ze gaan. En we zien hier ook weer een verschil tussen christendom en islam. Ik hoorde ooit van Gert-Jan Segers, een bekende politicus; hij is jaren lang zendeling geweest in Ethiopië. En hij vertelde dat er een gesprek was tussen moslims en christenen; en misschien nog andere godsdiensten, dat weet ik niet. En hem was gevraagd om kort en krachtig het christelijk geloof te presenteren. En hij dacht: weet je wat? Ik vertel de gelijkenis van de verloren zoon. Dat vind ik een prachtige gelijkenis, die kernachtig aangeeft waarover het christelijk geloof gaat. Dus Gert-Jan vertelt die gelijkenis, over die vader, hè, die aan het eind die jongen staat op te wachten, enz. En hij was klaar. En hij was wel benieuwd wat die moslims zouden zeggen. En één van die moslims die zei: “Wat een slechte vader was dat! Hij had die jongen nooit moeten laten gaan.” En Gert-Jan zei: “ik heb er later over nagedacht en beseft dat dit precies het verschil is tussen christendom en islam.” Als je moslim wil worden moet je drie keer zeggen dat Allah God is en Mohammed zijn profeet; drie keer achter elkaar en dan ben je moslim. Dus ik zeg het vanavond één keer en dan stop ik. Maar als jij besluit om ex-moslim te worden, ben je je leven niet meer zeker. Het christendom is precies andersom. Waarom komt er wél atheïsme voor in christelijke landen en niet in moslimlanden? Omdat het niet mag! Omdat de kerk een ruime achterdeur heeft.
Goed, vierde kenmerk. Omdat alleen het geloof in Christus bepalend is, kent de christelijke gemeente diversiteit. Je zult, als je de brieven gaat lezen, voortdurend hierop stuiten: de christelijke gemeente is buitengewoon divers. Er zijn geen sociologische voorwaarden; er zijn geen sociologische identifical markers; er is verschil in afkomst, in rijkdom, in leeftijd, in nationaliteit, in status, in taal; het doet er niet toe! Het valt allemaal weg. Nog een keer 1 Korinthe 12:13; ik heb dat vers zojuist al geciteerd voor de helft. Ik zal het nu in het geheel citeren: “Want wij allen zijn één door één Geest tot één Lichaam gedoopt. Hetzij dat wij joden zijn, hetzij dat wij Grieken zijn, hetzij slaven, hetzij vrijen: wij allen zijn van één Geest doordrenkt!” Dus al die verschillen vallen weg binnen de christelijke gemeente. Galaten 3:27 heb ik zojuist genoemd over de doop; daar zien we hetzelfde. Onmiddellijk er achteraan volgt er in vers 28: “Daarbij is het niet van belang of men jood is of Griek, daarbij is het niet van belang of men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang of men man is of vrouw. Want allen bent u één in Christus Jezus!”
Als er één discussiepunt is in de brieven van het N-T, dan is het dit: die enorme diversiteit in de christelijke gemeente. Dus lees Rom. 14 en Rom. 15; de één die wil wel allemaal gewoonten en dagen vasthouden; de ander die wil het loslaten. Denk aan Galaten 2, het debat tussen Petrus en Paulus. Dat ging over deze kwestie. Denk aan Jakobus 2:2. Ik lees het voor: “Want als in uw samenkomst een man zou binnen komen met een gouden ring aan zijn vinger, in sierlijke kleding; en er kwam ook een arme man in haveloze kleding en die zou hoog opzien tegen hem die de sierlijke kleding draagt, dan kun je tegen die rijke zeggen: ‘gaat u hier zitten op een mooie plaats.’ En je zou tegen die arme zeggen, ‘ga daar maar staan, of ga hier maar zitten bij mijn voetbank!’ Hebt u dan niet onder elkaar een onderscheid gemaakt? En bent u zo geen rechters geworden met verkeerde overwegingen?” Dus diversiteit is een noodzakelijk kenmerk van de christelijke gemeente. Omdat er maar één punt van gelijkheid is en dat is, en dat is het geloof in Christus.
Vijfde kenmerk: dit vraagt binnen de gemeente om onderlinge aanvaarding; Rom. 15:4: “Aanvaardt elkaar zoals ook Christus ons aanvaard heeft!” De vrucht van de Geest, Galaten 5:2, groeit vooral binnen de gemeente. Daar oefenen wij ons in geduld, zelfbeheersing, zachtmoedigheid, geloof, blijdschap liefde en alle andere vruchten! Allereerst ten opzichte van die andere gelovige, die zo totaal anders zijn dan jij. Maar die wel in dezelfde gemeente zitten. Er staat in datzelfde hoofdstuk, Galaten 5: “Als u elkaar buiten verslindt, pas dan op dat u niet door elkaar verteerd wordt!” Dus dat gaat over de omgang van gelovigen binnen dezelfde gemeente. 1 Korinthe 10:17 gaat over het avondmaal. “Wij weten”, zegt Paulus daar: “hetzelfde brood. Opdat het brood één is zijn wij die velen zijn, één lichaam. Want wij allen hebben deel aan het ene Brood.” En deze tekst komt voor in het klassieke avondmaalsformulier. En als er onder ons mensen zijn die al belijdenis hebben gedaan, als je deelneemt aan het avondmaal, dan moet je de volgende keer, als je aan de avondmaalstafel, zit maar eens rondkijken naar al die mensen. En dan besef je: dit ene brood, delen wij; ik mag ervan eten maar die andere mensen óók. Christus heeft zoals dit Brood gescheurd wordt…..; Christus heeft Zijn lichaam laten verscheuren voor de mensen die hier zitten. En als Christus hen zó lief heeft gehad, dat Hij Zichzelf in de dood gaf voor hen, dan wil ik hen ook liefhebben. Als Christus hen lief had, heb ik heb ook lief. Dat is de kern van de christelijke gemeente. Je kunt rondkijken, en dan heb je misschien een voorkeur: ‘die mag je wel, die mag je niet!’ Maar dan zegt het avondmaal: “stop ermee, het is één Brood, het is één Licham, het is één Liefde van Christus voor hen allen!” Onderling aanvaarding, het vijfde kenmerk van de christelijke gemeente.
Nou, dan noem ik nog een zesde. Als we deze hele basisstructuur zien van vrijwilligheid, van aanvaarding, van diversiteit, de eenheid in het geloof, dan is het mooi en belangrijk om te kijken hoe Paulus daarmee omgaat.
Paulus is een apostel. Hij was zich bewust van zijn gezag. Ik geef een voorbeeld. Ik zou er met gemak 10 kunnen noemen. Maar ik neem 2 Korinthe 3:1 en 2. Die gemeente van Korinthe die was kritisch ten opzichte van Paulus. En wat doet Paulus dan? “Beginnen wij onszelf weer aan te bevelen of hebben wij, zoals sommigen, aanbevelingsbrieven voor u nodig, of aanbevelingsbrieven van u? U bent onze brief, geschreven in onze harten, gekend en gelezen door alle mensen!” Nou, dat moet je eens tot je door laten dringen. Hoe gaat Paulus met deze gemeente om? Hij zegt niet: ‘en nou ben ik het zat; ik ben hier de apostel; nu moeten jullie eens een keer stoppen met die kritiek; ik heb gelijk!’ Nee! Hij gaat op basis van gelijkheid, en zelfs: hij gaat nog onder die mensen staan, en hij praat op ze in, op een vriendelijke manier; hij zegt: ‘maar jullie zijn mijn aanbevelingsbrieven!’ Dus het is één groot betoog om de harten van die mensen voor zich te winnen, zodat die verhouding tussen hem en de gemeente weer goed is. En natuurlijk, er is apostolisch gezag, en natuurlijk zijn ambtsdragers over ons gesteld. Wij hebben beloofd ons aan hun gezag te onderwerpen. Maar gelovigen in de gemeente worden als gelovigen aangesproken. Als mensen voor wier het verstand vernieuwd is (“wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed”, Romeinen12). Dat betekent: wordt in het verstand volwassen, 1 Korinthe 14:20. Dus, deze mensen zegt Paulus die zijn wedergeboren en het is allemaal niet volmaakt. Maar ik spreek met hen op basis van gelijkwaardigheid. Dus die meningsverschillen, ook in Romeinen 14 bijvoorbeeld, worden niet opgelost doordat Paulus met zijn apostolische zwaaistok op de apostolische tafel slaat. Maar hij zegt: “jullie zijn zelf gelovigen; jullie zullen zelf moeten leren om met die verschillen om te gaan, en elkaar te aanvaarden zoals Christus ons aanvaard heeft!” Romeinen 15 vers 4. Dus het raakt ook de manier waarop ambtsdragers omgaan met de gemeente. Zes kenmerken die wij zien vanuit die grondstructuur van het N-T.
Ik kom tot mijn tweede deel; ik heb dat genoemd een fictieve maar realistische casus. Het is fictief. Niemand hoeft vanavond op te staan en te zeggen: ‘hij heeft het over mij!’ Want het is fictief. Maar het is wel realistisch. Er is een jongeman, een student, die een paar jaar geleden belijdenis heeft gedaan. Want hij voelt zich erg op zijn gemeente betrokken. Hij neemt deel aan het avondmaal; hij geeft leiding aan de jeugdvereniging. Maar hij heeft wel een paar vragen, bij de praktische gang van zaken in de gemeente. Vragen over de prediking, over de leer. Maar hij heeft ook wel vragen over praktische dingen; zou de kerkenraad niet eens kunnen overwegen om eens van de jongere broeders op het tweetal te zetten voor ouderling. En dan krijgt hij huisbezoek, en hij praat erover met de ouderling. De ouderling zegt: “Ik schrik van deze vragen; je hebt toch belijdenis gedaan in onze gemeente en in ons kerkverband; je hebt ingestemd met de leer; ik vind het erg dat jij als avondmaalsganger kritiek hebt op de leer en op de dominee. En die zondag daarop hoort onze student tijdens de preek de dominee een opmerking maken over die jongeren, die wat gelezen hebben; en die denken dat ze dan weten hoe het zit. Maar ze missen de ware bevinding van het oude volk van God.” Nou, deze situatie verslechtert; dat kunnen we ons voorstellen. De ouders van deze jongeman die zeggen: ‘joh, houdt je mond; luister naar de dominee!’ De ouderling suggereert dat hij wel eens moeite heeft hun afsnijdende, bevindelijke prediking. De dominee zegt: ‘joh, kun jij zo wel aangaan aan het avondmaal?’ Dus deze jongeman vraagt zich na verloop van tijd af, of hij nog wel lid kan blijven van de gemeente. Maar hij zit in tweestrijd. Want hij wil ook heel graag wat meegeven aan de jeugdvereniging. Die kinderen die hij daar ontmoet zaken vertellen die zij op de catechisatie of in de prediking niet zozeer horen. Maar aan de ander kant voelt hij zich ook niet meer zo goed thuis in deze gemeente. Hij besluit om dit tegen de dominee te zeggen: ‘dominee, ik overweeg om te vertrekken.’ En de dominee zegt: ‘joh, jij gaat daarmee tegen de wil van God in! Want door Gods voorzienigheid ben jij in deze gemeente geplaatst; en je mag daar niet zomaar uit vertrekken; als jij weggaat is dat een teken van opstand en van weerstand. En trouwens, jij wil naar die en die gemeente, maar word je daar niet bedrogen? Kun je daar wel heen?’
Dat is wat de dominee zegt. De ouderling stuurt een bezorgde brief, en hij zegt: ‘jij mag niet weglopen uit de gemeente waar de waarheid nog gevonden wordt; waar je kunt horen hoe God al Zijn volk bekeert. Je moet het niet allemaal gemakkelijker willen; blijf hier, hier zit je goed!’ De ouders zeggen: ‘de dominee is een knecht van God, hij zal het weten; we luisteren naar wat hij zegt.’ En zo staat deze jongeman, onze student, alleen. Uiteindelijk verlaat hij de gemeente; verlaat hij het kerkverband. En zijn ouders vertellen hem dat de dominee die zondag daarop gewaarschuwd heeft tegen al die mensen van tegenwoordig, die maar veranderingen willen en die het maar hebben over ‘geloven’ en over ‘aannemen’. Hij heeft gebeden in zijn gebed dat wij als gemeente toch bewaard mogen blijven voor die oppervlakkige godsdienst.
Tot zover deze fictieve casus. Er zullen hier studenten zijn dit verhaal maar al te goed herkennen. Er zullen er ook zijn die er helemaal niets van herkennen. Het is ook maar fictief. Misschien zeg je: ‘ja, dit is wel een heel extreem verhaal!’ Misschien zeg je: ‘ja maar, hier ken ik delen van!’ Misschien zeg je: ‘ja maar elke gemeente is onvolmaakt; dat blijkt hier ook weer!’ Maar de vraag is deze, als deze casus zich voordoet, en we leggen die naast de grondstructuur van de christelijke gemeente, volgens het N-T. Wat dan? Wat moeten wij dan doen? Had deze student moeten blijven? Mag hij gaan, moet hij gaan? Ja, dat is mijn volgende vraag: had hij hier niet moeten blijven? Valt daar iets over te zeggen?
Ja, daar valt heel veel over te zeggen. Daar valt heel veel over te zeggen. En ik ga niet zeggen: ‘laten we elkaar wat meer vrijheid geven.’ Ik ga hier niet pleiten voor wat meer tolerantie. Ik ga ook niet aan de andere kant zeggen: ‘wij moeten loyaal zijn.’ Dat zou je de twee uitersten kunnen noemen: loyaal zijn, blijf waar je zit. Jongen, til er niet zo zwaar aan, ga op zoek; geef elkaar de vrijheid..... We zijn hier niet om te zeggen: die dominee is toch wel een beetje een nor en die ouders zijn wel heel kleurloos. Nee! Het gaat over deze vraag: komt deze gemeente overeen met wat het N-T zegt over de basisstructuur van de christelijke gemeente? Absoluut niet! Het is eerder het tegenbeeld. Allereerst, ik heb zes kenmerken genoemd: hier is geen sprake van vrijwilligheid. Het gaat hier niet over geloof in Christus; het gaat hier niet over iemand die er naar verlangt om bij die gemeente te horen; die daar mag vertellen wat zijn motieven en redenen zijn. Het tweede: het wordt hier allemaal gebonden aan voorzienigheid: ‘je bent hier geboren; dit is de kerk waarin je geplaatst bent door Gods voorzienigheid! Het is Gods wil dat je hier zit!’
Een derde kenmerk van deze casus is dat vertrekken ongeveer onmogelijk is. De voordeur is buitengewoon ruim en de achterdeur zit nog net niet dicht, maar zit wel op een kleine kier en het kost heel veel moeite om door die kier te komen. Veel mensen die op zo’n manier vertrekken, gaan ook met angst en beven weg uit hun gemeente. Ze vinden het buitengewoon spannend om weg te gaan. Omdat er zo’n dreigende sfeer aan verbonden is.
Diversiteit was het vierde kenmerk. Nou daar horen wij hier ook niet zoveel over. Het is hier meer zo: ‘ja, jij hebt belijdenis gedaan, dus jij moet het eens zijn hoe wij het doen.’ Als jij belijdenis van het geloof aflegt, dan is dat een zelfgekozen monddood-verklaring. Als jij belijdend lid van de gemeente bent, dan belijd jij: goede leden zijn onkritische leden. En de beste leden zijn degenen die zwijgen. Vragen stellen moet je vooral niet doen. Kritiek is ongepast. Dan gaat het niet over de inhoud van die vraag, maar het feit dat je een vraag stelt, over de Bijbelvertaling, over de prediking of over de liturgie, of over de samenstelling van de kerkenraad. Of over het orgelspel of over de samenzang; het maakt niet uit. Vragen stellen doe je niet. In zo’n gemeente word je geacht niet zelf na te denken. Er wordt voor jou gedacht; er wordt voor jou gedacht. Nou dat lijkt meer op de islam dan op het christendom. Dit is niet wat je de gemeenschap der heiligen kunt noemen.
Het vijfde kenmerk was die onderlinge aanvaarding, van Romeinen 15 vers 4: “Aanvaardt elkaar zoals Christus ons aanvaard heeft!” Maar die op zo’n manier uit de gemeente vertrekt, die word eerder afgekeurd en afgeschreven en geminacht, dan aanvaard. Er is geen oordeel der liefde. Er is eerder wantrouwen. Het lijkt soms wel dat dit van ieder lid van de gemeente wordt verwacht: wantrouwen richting andere mensen. In plaats van aanvaarding.
En dan het zesde kenmerk. Ik heb gezegd, hè, hoe Paulus met die gemeente omging, en hen aansprak als gelovigen. Nou, in zo’n gemeente, je hoort dat, dat dit veel meer topdown is; de dominee weet het, de kerkenraad weet het. Zij dienen niet maar zij heersen. En die ouders die onderwerpen zich; niet zozeer aan Gods Woord maar aan de dominee. Mijn ervaring is, dat zo’n structuur, echt heel, heel diep in een gemeente zit. Het is echt niet zo, hè, dat die dominee een eigenwijze kerel is. Maar het is de hele gemeente die die structuur in stand houdt. Al zou je deze dominee vervangen door iemand anders, dan wordt die ander dominee ook zo! Ik heb ooit een verhaal gehoord, en dat is niet fictief, dat is werkelijk gebeurd. Er was een vrouw die aan het avondmaal ging; er speelde wat in de persoonlijke sfeer. Maar ze stond niet onder censuur; helemaal niet. Maar ze ging aan het avondmaal; en de dominee die deelde het brood uit en hij sloeg die vrouw over, voor het oog van de hele gemeente. Iedereen kon dat zien, dat hij haar passeerde. En er was een man in de gemeente, dat ging hem ter harte. Hij was ervan geschrokken. En hij belde die dominee op en hij zegt: “Dominee, hoe kunt u dat nou doen?” Nou, zegt die dominee: “U bent de eerste die het voor die vrouw opneemt. Ik heb zoveel reacties gehad van mensen uit de gemeente, die steunbetuigingen gaven en die zeiden: “Het is schandalig dat ze daar zat!” Dus die dominee die beroept zich op de gemeente. Het is niet één iemand, het is een geheel. Let erop dat ik tot op dit moment dus nog niets gezegd heb over de inhoud van de prediking of dat Bijbels is of onbijbels. Al zou de prediking zeer Bijbels zijn, dan nog is de structuur van zo’n gemeente, absoluut onschriftuurlijk; ongeestelijk; verstikkend. Ik ken gemeenten waar de prediking echt wel ruim is en echt wel evangelisch is. En waar je niet beperkt wordt op het aanbod van genade. En tóch kan die structuur, die ik net schilderde, opeens naar boven komen, bijvoorbeeld rond zo’n gevoelig thema van echtscheiding en hertrouwen. Of een ander voorbeeld: als er een rouwdienst is dan moet het exact zó gebeuren en niet anders. Ja, een structuur die niet eigen is aan het beeld van het Nieuwe Testament. En ik ben ervan overtuigd dat een gezonde prediking niet kan samengaan met een ongezonde structuur. Want de gezonde prediking leidt tot een gezonde gemeente. Daar is de prediking voor bedoeld. Er staat in Ezechiël 47, ik kom er straks nog op terug, een prachtig beeld van die stroom van water van onder de dorpel van de tempel, van onder het altaar vandaan. En dat water stroomt en wordt breder en groter en gat de wereld in. En overal waar dat water komt wordt het water gezond. Tot in de Dode Zee aan toe. Overal waar het water komt, komt leven. Het is een beeld van het evangelie; het is een beeld van het water dat levend maakt. Zó zorgt een Bijbelse prediking voor een gezonde gemeente. Maar al zou ik dat hele punt van de prediking laten liggen dan is het nóg een punt op zichzelf. Wij belijden met de Nederlands Geloofsbelijdenis, artikel 31, dat Christus de Enige Algemene Bisschop is en het Enige Hoofd van de Kerk! Christus is het Hoofd en niet de dominee. Dus ja, ik moest denken in de voorbereiding van deze lezing aan Lukas 20, de gelijkenis van de Wijngaard. Jullie kennen het vast wel; die mensen die hebben die wijngaard in bezit. De eigenaar die stuurt zijn boden, en die wijzen ze af en zo; die willen ze niet. En uiteindelijk besluit hij om Zijn eigen Zoon te sturen.